-
1 schief
2 scheef, verkeerd, onjuist♦voorbeelden:〈 schertsend〉 es wird schon schief gehen! • het zal wel loslopen!〈 informeel〉 das lauft schief • dat loopt scheef, dreigt te mislukken〈informeel; figuurlijk〉 schief liegen • het mis hebben, fout zitten -
2 spout
n. spuit,pijp, tuig, (dak)goot; dampstraal (v. walvis); straal (v. bloed)--------v. spuiten, gutsen; declameren; uitvoerig spreken, oreren, spuiten, opspuitenspout1[ spaut] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 tuit♦voorbeelden:¶ up the spout • naar de knoppen, verknald 〈 bijvoorbeeld geld, leven〉; totaal verkeerd 〈 bijvoorbeeld cijfers〉; hopeloos in de knoei, reddeloos verloren 〈 van persoon〉; 〈 slang〉 zwanger————————spout2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:she was always spouting German verses • ze liep altijd Duitse verzen te galmen -
3 up the spout
met de gebakken peren zitten; in de penarie zittenup the spoutnaar de knoppen, verknald 〈 bijvoorbeeld geld, leven〉; totaal verkeerd 〈 bijvoorbeeld cijfers〉; hopeloos in de knoei, reddeloos verloren 〈 van persoon〉; 〈 slang〉 zwanger -
4 etwas ganz schief sehen
-
5 grundfalsch
grundfalsch1 totaal, helemaal verkeerd, fout -
6 grundverkehrt
grundverkehrt1 totaal, absoluut verkeerd, fout
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский